3. De Vrijmetselarij
In hetgeen voorafgaat heb ik al gesteld dat er minstens sterke overeenkomsten zijn tussen rituele en iconografische gegevens van de vrijmetselarij (ook de huidige) en gelijkaardige vermeldingen en afbeeldingen in de christelijke kunst en in de alchemie. Het ontstaan van deze overeenkomsten situeert zich grosso modo in de barokperiode, en met name in de eerste helft van de 18de eeuw, maar enkel op het continent en niet in Groot-Brittannië. Hetgeen er mijns inziens ook op wijst dat de ontwikkeling van de continentale vrijmetselarij voor een overgroot gedeelte sui generis gebeurde, ook al werden de eerste continentale loges inderdaad (mede) door Britten gesticht.
In enkele grondige studies over de maçonnieke iconografie stelt Wolfgang Kelsch dat de invloed van het esoterische Christendom en van de alchemie op de vrijmetselarij quasi honderd procent zeker is, maar, zo voegt hij eraan toe:
“Wie weit Traditionen der im 17. Jahrhundert in Europa entstandenen Sozietäten, Akademien mit ihrem teilweise geheimen Brauchtum (z.B. Academia Occulta in Brescia), Sprachgesellschaften wie der ‘Fruchtbringende Gesellschaft’, alchimistischen Vereinigungen und religiösen Zusammenschlüssen wie der Rosenkreuzer auf das Brauchtum und die Ikonographie der Freimaurerei eingewirkt haben, wird sehr schwer festzustellen sein.” [42]
Zo stelt hij met name over de driehoek vast, dat het een oeroud symbool is, dat in de christelijke iconografie enkel werd overgenomen, maar daar symbool werd voor de Heilige Drievuldigheid. In de maçonnieke iconografie betekent het zowel die Drievuldigheid als de oneindige en volmaakte harmonie uit de préchristelijke tijd. [43] Zoals de vrijmetselarij ook elders wel elementen uit verschillende tijdperken en culturen in zich opneemt en tot een syncretistische symbiose brengt.
Hier past het ook even op de figuur van Comenius te wijzen, die niet alleen voor de godsdienstgeschiedenis en de pedagogie, maar onrechtstreeks ook voor de vrijmetselarij erg belangrijk is. Verschillende auteurs hebben gewezen op de grote overeenkomsten tussen bepaalde passages in de Constituties van Anderson en de regel die Comenius in de 17de eeuw voor zijn Boheemse Broederschap heeft opgesteld. Ook de algemene geest van zijn spirituele werken, zoals Via Lucis of Lux inTenebris zou sterke overeenkomsten vertonen met de vrijmetselarij. Dit alles is grondig uitgewerkt en tot in de details nageplozen door een Tsjechische broeder, Volka, maar diens werk daarover is jammer genoeg niet toegankelijk in een mij bekende taal.[44]
Dit aspect van Comenius wordt wellicht het beste samengevat met de woorden van Alfred Schmidt:
“Comenius, sagt Schick, ist nicht nur vermittelndes Glied zwischen Andreae und ‘jenen, die bei der Geburt der englischen Freimaurerei Pate standen…’, sondern auch die Brücke von der rosenkreuzerischen Ideologie zum organisierten Freimaurertum überhaupt“. [45]
Volgens Lennhoff en Posner zou ook de maçonnieke afkorting in de oorspronkelijke uitgaven van Comenius terug te vinden zijn, maar daar heb ik geen spoor van gevonden. Weliswaar heb ik niet alle uitgaven van Comenius nagekeken, maar in de Stadsbibliotheek van Antwerpen zijn er toch heel wat aanwezig, en daar zijn alleszins geen drie puntjes in te vinden. Wat in éen van zijn werken [46] wel voorkomt is een abstracte driehoeksvoorstelling van de Heilige Drievuldigheid, zoals te zien op de volgende afbeelding,
met een bijgevoegde tekst in het Engels en het Latijn.
Dit is echter slechts een variant van een voorstelling die vaker voorkomt (de afbeelding hieronder is er bijna identiek aan, alleen iets eenvoudiger en abstracter),
Ook voor en na Comenius nog: zo toont bijvoorbeeld de volgende afbeelding een vroegere variant, een houtsnede uit het begin van de 16de eeuw, die iconografisch veel rijker is.
Hoe dan ook, inmiddels is al wel duidelijk geworden voor wie het nog niet wist dat de drie, de driehoek en zelfs de drievuldigheid in de vrijmetselarij een belangrijke rol spelen of minstens gespeeld hebben. De mooiste formule om het belang van de drie, én van het kwadraat ervan, de negen, samen te vatten is van Br.°. René Pieyns. Hij zegt namelijk. :
“Drie is de ‘menselijke’ versie van de ‘goddelijke’ Negen”, waarbij hij onder meer verwijst naar de negen maal negen hoofdstukken van de Tao-te King, en naar de 99 namen van Allah. [47]
Voor wat de eerste en belangrijkste graad betreft heb ik aan het begin van dit bouwstuk aan de hand van Plantagenet reeds genoeg voorbeelden gegeven. En vermits het overgrote deel van de zittingen in de leerlingengraad plaatsheeft kan eenieder zich zelf wel genoeg voorbeelden voor de geest roepen.
Belangrijker lijkt me dat in sommige ritualen en obediënties ook de gezellen slechts drie reizen ondernemen in plaats van de vijf die men normaal zou verwachten [48], omdat het getal vijf hoe dan ook het getal van de gezellen is, zoals de zeven dat van de meesters. Het wijst nog eens op het grote belang van deze drie. Belang dat wellicht in de vrijmetselarij mede voortkomt uit de symbolische gelijkstelling van de drie blauwe graden met de drie levensfasen van de mens: hoe de drie levensfasen van de vrouw samenhangen met de sacraliteit van de drie heb ik voordien reeds gezegd, maar in de graden van leerling, gezel en meester kan evengoed de opeenvolging van jeugd, volwassenheid en ouderdom gezien worden, los van elk geslacht. [49]
Tenslotte is het getal drie ook in de meestergraad cruciaal, want meester Hiram wordt door drie gezellen gedood, met drie slagen, en de in te wijden gezel moet drie stappen over het symbolische graf zetten enz.
Maar meer dan op het sprokkelen van voorbeelden uit onze ritualen zou ik nog even willen ingaan op de voor ons gebruikelijke driepuntjesafkorting, en met name op de afkomst en de iconografische voorgeschiedenis ervan.
Pieyns zegt dat het oorspronkelijk een afbeelding was van de Heilige Drievuldigheid, maar geeft daar verder geen uitleg over [50]; Daniel Ligou heeft het over het feit dat dit afkortingsteken ”probablement d’origine religieuse” is [51], waarbij hij wel volkomen terecht stelt:
“La capture du symbolisme chrétien par le symbolisme maçonnique a donc dû s’effectuer au débuts de la seconde moitié du XVIIIième siècle.” [52]
Hetgeen uiteraard voor de hand ligt en hetgeen ik ook in hetgeen voorafging al betoogde. Misschien is de gemakkelijkste weg om te zien hoe dat in zijn werk ging toch inderdaad de iconografie, zoals ik voordien ook al voor een stuk gedaan heb: ik verwijs naar de afbeeldingen uit het Buch der heiligen Dreifaltigkeit en uit sommige alchemistische geschriften uit de vijftiende en zestiende eeuw.
Zo zijn nog heel wat afbeeldingen te vinden, voornamelijk rond de Heilige Drievuldigheid. Usener wees erop dat er reeds in de klassieke oudheid een “Verkürzung ursprunglicher Dreileibigkeit” [53] optrad. Dat proces mag mijns inziens gerust een abstraheringsproces worden genoemd, en aan de hand van de christelijke iconografie kan dat nog veel gemakkelijker worden vastgesteld.
Op de volgende afbeeldingen ziet men hoe zo’n abstraheringsproces in zijn werk kan gaan: de drie zonnen en de drie lichtstralen die een boog vormen hebben wel de vorm van een driehoek (zoals vroeger getoonde afbeeldingen), maar het zijn nog zeer concrete voorstellingen, die niet noodzakelijkerwijs in verband moeten worden gebracht met een drievoud.
Dat is al totaal anders met de afbeeldingen hieronder: de drie vissen (de vis is het symbool van Christus en de vroege christenen) en de drie hazen die een driehoek vormen binnen een cirkel zijn symbolischer van gehalte en daardoor ook abstracter dan de vorige afbeeldingen,
ofschoon ze nog niet volledig abstract zijn, zoals deze afbeelding,
een vorm die we vaak tegenkomen in de architectuur van kerken, als venster.
Volledig abstract is ook de volgende afbeelding,
maar hier zien we niet alleen de driehoek op zich, maar op elke hoek ook een ster. Wanneer we die sterretjes zonder de driehoek denken blijven zij uiteraard een driehoek vormen; en wanneer de sterretjes gewone punten worden hebben we de maçonnieke afkorting. Dezelfde redenering kan gevolgd worden bij deze afbeelding,
alleen hebben we hier met een omgekeerde driehoek te maken (beide lopen nogal eens door elkaar heen in de iconografie); maar ook hier zijn de nog overblijvende concrete elementen (hart en voeten – bij die laatste denke men aan wat ik voorheen gezegd heb over het optreden van het zogenaamde ‘Dreinagelcrucifix’) gemakkelijk weg te denken, waarbij vooreerst enkel de driehoekige vorm, en daarna enkel de punten, voorgesteld door de wonden in de voeten, overblijven. Deze afbeelding wijkt wel duidelijk van de andere af, niet alleen door de omkering van de driehoek, ook door de synecdochische aard ervan en door het feit vooral dat hier enkel naar Christus verwezen wordt, en niet naar de Heilige Drievuldigheid.
Naast deze christelijke iconografie heb ik in hetgeen voorafgaat ook al de alchemistische vermeld; beide hangen vaak zeer nauw samen en behoren tot de belangrijkste uitingen van de barokgeest. Het spreekt dan ook vanzelf dat barokke emblemata uit alchemistische hoek de abstract geworden driehoek, die enkel nog drie punten vertoont, eveneens zullen kennen. Eerder dan de christelijke iconografie zelf trouwens, want de alchemie behoort tot de hermetische en esoterische traditie, terwijl de christelijke iconografie in de eigenlijke zin toch ook steeds rekening moest houden met de exoterische rol van de kerk.
Ik geef en bespreek hiervan nog een aantal erg duidelijke voorbeelden.
Het embleem op de volgende afbeelding is een mooie variant op de driehoek, die hier onder de vorm van een ketting optreedt, waarbij we uiteraard aan de broederketen moeten denken, temeer daar de begeleidende tekst zo sterk de nadruk legt op zwijgzaamheid.
Hierna volgt een afbeelding uit het zeer mooie alchemistische Mutus Liber (Stomme Boek).
Het is een zeer rijk embleem, maar beneden treden de ons bekende drie puntjes tot twee maal toe op (zie uitvergroting).
Hierna weer de zon met drie in driehoek gestelde puntjes erin (tranen? ogen? duidelijk is het niet; er blijkt enkel met zekerheid uit dat advocaten toen al een slechte naam hadden).
Soms treedt ook het getal zes (2 x 3) op: de volgende afbeeldingen geven twee voorbeelden, waarbij de driehoeken gevormd worden door respectievelijk sterren en harten; de punt is hier wel naar beneden gericht.
Van een rijker gehalte zijn de volgende afbeeldingen. Rijker, niet alleen omdat er meer elementen in de tekening aanwezig zijn, of omdat deze meer symbolen bevatten en daardoor aanleiding geven tot meer en diepere bezinning; maar ook omdat het getal drie hier optreedt met het getal zeven, zodat we de twee getallen bij elkaar hebben, die het meest als sacraal beschouwd worden.
In deze afbeelding is het weer de driehoek mèt drie punten erin die het geheel bekroont; daardoor is het ook duidelijk symbool voor de Heilige Drievuldigheid. Maar daarnaast treden zeven zonnen, zeven manen en zeven rotsen op. Ook de volgende afbeelding toont als kroon op het werk een driehoeksvariant,
terwijl in het baldakijn zeven vlammende zonnen afgebeeld staan rond een centrale zon, waarin de zespuntige ster (de vlammende ster?) in een cirkel.
De figuur hieronder is daar weer een duidelijkere, want concretere variant op:
hier hebben we beneden zeven aartsengelen, terwijl bovenaan de Vader, de Zoon en de Heilige Geest afgebeeld staan als een driehoek, met telkens een aangepaste nimbus, de driehoek bij de Vader.
Het lijkt me duidelijk dat hetgeen ik reeds meermaals betoogde uit de iconografische voorbeelden die ik hier gegeven heb afgelezen kan worden: de maçonnieke afkorting, de zgn. drie puntjes, komt inderdaad uit de christelijke en meer nog de alchemistische iconografie voort, zoals de sacrale betekenis en het sacrale gebruik van de drie en de driehoek tout court.
Wat de drie puntjes zelf betreft, volgens Ligou zouden die voor het eerste zijn verschenen in Besançon op 3 december 1764 [54]. De exacte datum is natuurlijk niet echt van belang; wezenlijk is dat we nog steeds in de barokperiode zijn. Daarenboven begon men toen ook reeds allerlei systemen van hogere graden uit te werken, en volgens Ligou zouden alleszins de drie puntjes, maar ook andere sacrale zaken via een van die graden in de vrijmetselarij, ook de blauwe, terecht gekomen kunnen zijn. Het betreft de graad van ‘Ecossais Trinitaire’, de huidige 26ste van de AASR. Het is een graad die zou dateren uit het midden van de 18de eeuw, maar belangrijker is dat het een graad is die volledig in het teken staat van de Heilige Drievuldigheid, en zodoende eigenlijk nog christelijker is dan de 18de, die over het algemeen als de meest christelijke van de AASR wordt beschouwd – ook al is de invloed van de rosenkruisers erop zeker niet te veronachtzamen. Misschien is deze 26ste graad niet alleen christelijker, maar gelet op de aard ervan zou hij heel goed een brugrol gespeeld kunnen hebben tussen vroegere hermetische en esoterische stromingen – al dan niet binnen het Christendom – en de vrijmetselarij. Of dat al onderzocht werd weet ik niet; indien niet ligt hier alleszins nog een mooi onderzoeksterrein braak.