2. De Alchemie
En daarmee zijn we bij de alchemie aanbeland. Hierna ziet u de vier driehoeken van de vier elementen (die we in de eerstegraadsinwijding van de vrijmetselarij tegenkomen: de kamer van overpeinzing is de aarde; de drie reizen van de neofiet voeren hem langs de drie overige elementen) en het samenkomen ervan in het zogenaamde Salomonszegel, dat in de alchemie de steen der wijzen aanduidt. Ook dat komen we in de kamer van overpeinzing tegen: op de wand daarvan dient immers het woord V.I.T.R.I.O.L. geschreven te staan, dat staat voor Visita Interior Terrae Rectificandoque Invenies Occultam Lapidem. Het is dus de bedoeling dat de neofiet, die in de kamer van overpeinzing wacht op wat gebeuren gaat, mede op zoek gaat naar de steen der wijzen.
Ik heb daarnet al gezegd dat de kerk al heel vroeg een wereldse machtsinstelling geworden is en dat de esoterische tradities – zowel die van het Christendom zelf uiteraard, als die van andere, ‘heidense’ religies en inwijdingsgezelschappen, van Mithras bijvoorbeeld, van de zonnecultus (‘Sol Invictus’), van het Orphisme etc. etc. – verplicht waren ondergronds te gaan. Elk verbod van religieuze, politieke en andere stromingen heeft telkens alleen maar tot gevolg dat ze ondergronds gaan. Het is met name via de alchemie dat veel van deze tradities – vervormd en veranderd, dat spreekt ook vanzelf – toch verder werden gezet en doorgegeven. Dat daarbij vaak een eigenaardige mix optrad van christelijk-religieuze en ‘heidense’ elementen ligt al evenzeer voor de hand.
Dat kan al worden afgelezen aan een codex uit het begin van de 15de eeuw. De titel ervan, Das Buch der Heiligen Dreifaltigkeit [38] in modern Duits, zou kunnen doen vermoeden dat het een zuiver religieus traktaat is, maar niets is minder waar: het is een alchemistisch geschrift, dat door Timmer als volgt gekenschetst wordt:
“Dit boek is een vroeg en belangrijk geschrift waarin de weergave van het alchemistische proces wordt gecombineerd met christelijke mystiek en iconografie. In het hoofdstuk ‘Marteling der metalen’ schrijft de auteur dat Adam wordt beschouwd als analoog met zilver en Eva als analoog met goud. (…) Er wordt een parallel getrokken tussen de steen der wijzen en Christus, tussen het kwikzilver en Maria, tussen de geest van kwikzilver en de Heilige Geest (zowel kwikzilver als steen der wijzen vinden we in de kamer van overpeinzing terug = PB). (…) Er werd in dit en latere alchemistische geschriften uit de Renaissance een sterke nadruk gelegd op de overeenkomsten en verschillen tussen alchemistische processen en kerkelijke sacramenten.”[39]
Maar belangrijker in onze context hier is dat er in dit handschrift een directe iconografische verwijzing naar de vrijmetselarij aanwezig is: in de volgende afbeelding, met name in de drie grote punten, is het mogelijk iets anders te zien
maar de afbeelding hieronder is mijns inziens overduidelijk:
Op deze bladzijde komt tot vier keer toe het bekende maçonnieke afkortingsteken – de drie puntjes – voor. Volgens Ganzenmüller, die als eerste dit manuscript grondig en gedetailleerd beschreven heeft, geeft de auteur ervan weinig concrete uitleg over dit teken – en overigens ook niet over andere; een drievoud zou het aanduiden, op de meest algemene wijze. [40] Maar gelet op de titel van het boek zal het wel een mystieke aanduiding van de Heilige Drievuldigheid zijn; er wordt trouwens ook verwezen naar de mysticus Jacob Böhme, in wiens werk het getal drie een belangrijk rol speelt.
Hoe dit alles ook zij, hier ontmoeten we naar alle waarschijnlijkheid voor het eerst die fameuze drie puntjes, die zo kenmerkend geworden zijn voor de continentale vrijmetselarij. Welke weg ze hebben afgelegd om tot daar te geraken is moeilijker te zeggen, en hem met zekerheid traceren is ondoenbaar.
Wel is het zo, dat enkele eeuwen later, met name in de barok, de Heilige Drievuldigheid in alchemistische en andere geschriften regelmatig onder de vorm van een driehoek wordt afgebeeld, maar een abstrahering die zo ver gaat dat er enkel drie puntjes overblijven is eerder zeldzaam. Enkele voorbeelden van zulke driehoeken ziet men hierna: de driehoek is er telkens aanwezig, met punten op de hoeken die in de loop der tijden uiteraard een eigen leven kunnen gaan leiden; hier bevatten ze nog tekst en/of beeld; daarenboven zijn ze ingebed in vierkant en/of cirkel, waarvan de symbolische betekenis even sterk is als die van de driehoek zelf.
De volgende afbeeldingen komen eveneens uit de barokperiode, en wel uit de vroegste uitgaven van Angelus Silesius’ boek met mystieke disticha, Der cherubinische Wandersmann. [41]
Bij alle drie de gravures valt de nimbus boven aan de tekening op: op de eerste afbeelding zien we twee oren en iets hoger een oog, die de Allerhoogste moeten voorstellen; we zouden dit een concrete abstrahering kunnen noemen. Zeker als we de twee volgende afbeeldingen bekijken, waar een volmaakte driehoeksvorm te zien is, die reeds bijna volledig op de maçonnieke afkortingsdriehoek lijkt. Wat hier in de nimbus te zien valt is waarschijnlijk de letter ‘jod’, die in ‘Jahwe’ twee keer voorkomt; maar het kan ook een vlammetje zijn, drievoudig herhaald; hoe dan ook lijkt het me duidelijk dat ook hier de Heilige Drievuldigheid symbolisch wordt aangeduid.